-
1 accoutumé
accoutumé [aakoetuumee]♦voorbeelden: -
2 comme de coutume
-
3 coutume
-
4 à l'accoutumée
à l'accoutumée -
5 habitude
habitude [aabietuud]〈v.〉1 gewoonte ⇒ hebbelijkheid, manier♦voorbeelden:prendre, contracter une habitude • een gewoonte aannemencela tourne à l'habitude • dat wordt een gewoonteà, selon, suivant son habitude • zoals hij gewend isd' habitude • gewoonlijkavoir l'habitude de faire qc. • gewoon zijn iets te doenpar habitude • uit gewoonteles habitudes du pays • de gebruiken van het land→ forcef1) gewoonte2) gebruik, traditie3) bekendheid, ervaring -
6 ordinaire
ordinaire1 [ordiener]〈m.〉♦voorbeelden:à l'ordinaire, d' ordinaire • gewoonlijkcomme à mon ordinaire • zoals ik gewoon ben————————ordinaire2 [ordiener]♦voorbeelden:1 avec sa gaieté ordinaire • met de hem, haar eigen vrolijkheid〈 informeel〉 ça alors, c'est pas ordinaire! • dat is raar!adj1) gewoon2) alledaags
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский